donderslag
Uit "op de daken"
moe is de bloem aan de doorbladbes als een gauwe met gele karpunzels aan zij lacht, sist de woede woeiwind in’t wattig wolkenoor en stilletjes slaapt zij zacht
want moe is de knop van de rozenkop en de magnolia irist te braam en als weer van den boven den donderstem klinkt de zoete zanger zich zapig te gronde richt staat ’t bloemke der moede nog net overeind nu fluisterend de stem nog namerzwijmt
moe is de bloem aan de doorbladbes als een gauwe met gele karpunzels aan zij lacht, sist de woede woeiwind in’t wattig wolkenoor en stilletjes slaapt zij zacht
want moe is de knop van de rozenkop en de magnolia irist te braam en als weer van den boven den donderstem klinkt de zoete zanger zich zapig te gronde richt staat ’t bloemke der moede nog net overeind nu fluisterend de stem nog namerzwijmt
zij wete niet maar van’t plensgeschreeuw en de regenroep en den gestorten troep die woest al ’t stof opstoof is zij voor ieder diepzacht stemmewoord nu
doof